Stalbranden voorkomen
De wil is er, het visie ook, nu de uitvoering nog
Tekst: Martin Bongers
Foto’s: Geissler en Wageningen Livestock Research
Het voorkomen van stalbranden is namelijk niet iets dat geïsoleerd aangepakt kan worden. Het is onderdeel van een breder thema: het verbeteren van dierenwelzijn in de veehouderij in het algemeen. Welke maatregel ook bedacht wordt, het heeft gevolgen voor de wijze waarop we stallen bouwen. Daarnaast is er nog zoiets als het milieu, of de energietransitie. Ook die thema’s dwingen af en toe tot bouw- of installatieaanpassingen. En maar al te vaak ‘weet links dan niet wat rechts doet’, waardoor sommige maatregelen in de stal eigenlijk niet eens naast elkaar kunnen bestaan, wil je het veilig doen. In die zin is de overheid, met al haar getreuzel en onduidelijkheid, medeverantwoordelijk voor onveilige stallen. Waarvan acte: op 19 maart heeft een kamermeerderheid voorkomen dat er concrete, duidelijke en vooral wettelijke regels komen om het dierenwelzijn in de veehouderij te verbeteren. Pappen, nathouden en polderen. De boer en de installateur worden intussen het bos ingestuurd en de dieren aan hun lot overgelaten.
Tragedies
Stalbranden zijn dramatisch, voor elke boer. In korte tijd wordt vernietigd, waar jarenlang aan gewerkt is. Maar dan nog: een boer houdt van zijn levende beesten en het verlies is dan veel meer dan een simpele verzekeringskwestie. Het voorkomen van een stalbrand is niet alleen een technisch vraagstuk, het gaat ook – misschien wel vooral – om het voorkomen van dierenleed en menselijke tragedies.
Martijn Wijnberg en Jeroen Veltmaat (Geissler Installatietechniek, Lemelerveld) bevestigen dit beeld. “Vaak wordt gezegd dat zo’n varkens- of kippenboer het puur voor het geld doet. En dat een brand een bedrijfsrisico is. Maar dat is niet zoals wij ze kennen. De meesten zijn echte ondernemers, op zoek naar kwaliteit. Ze hebben hart voor hun zaak en hun dieren.”
De kille cijfers
Stalbranden komen de laatste tijd vaker in het nieuws. Vaker dan bijvoorbeeld een brand in een ander, ‘gewoon’ bedrijf. De kille cijfers van Brandweer Nederland en het Verbond van Verzekeraars rechtvaardigen die extra media-aandacht overigens niet.
2019: 46 stalbranden en 175.000 omgekomen dieren
2020: 54 stalbranden, 108.000 slachtoffers.
2021: 35 stalbranden, 7.000 slachtoffers.
2022: 42 stalbranden, 130.000 omgekomen dieren
Het aantal stalbranden neemt dus niet toe, maar de impact is enorm – ook emotioneel – en de nieuwswaarde dus ook.
‘Agro-installatiewerk is voor specialisten’
Er lijkt overigens geen relatie te bestaan tussen het aantal branden en het aantal dode dieren. Dat klopt: een enkele brand in een pluimveestal, met duizenden dieren, heeft getalsmatig grotere gevolgen dan een brand in een rundvee- of varkensstal. Wel zouden die stallen dan weer een grotere brandkans hebben, door de aanwezigheid van ammoniak.
Bedrijfsspecifieke oorzaken
Wat maakt een stal nu eigenlijk zo speciaal? Wat is het verschil met, bijvoorbeeld, een groot DC? Stallen zijn eigenlijk lange, platliggende schoorstenen. Als het om een runderstal gaat, is er bovendien veel ventilatie. Daarnaast zijn er vaak chemicaliën, stro en hooi aanwezig en lange bedradingen die de brand kunnen transporteren. Een denkbaar ‘startscenario’ is dat knaagdieren (die gek zijn op het omhulsel van sommige types elektrische leidingen) kortsluiting in de kabel zelf laten ontstaan, of in de aangesloten apparatuur zoals een luchtwasser.
Berry Looijen is technisch specialist bij verzekeraar Achmea. Hij adviseert agro-ondernemers, liefst al voordat er een aannemer of installateur aan de slag gaat. Tijdens de Omega Safety Day, vorig jaar december, vertelde hij: “Op agrobedrijven doen zich bijzondere omstandigheden voor. Je hebt te maken met vocht, stof, chemische spullen en uitscheidingsdampen van dieren. Dat in combinatie met het vaak permanent aanwezige licht en andere actieve elektra – denk aan ventilatoren, luchtwassers, voermachines – levert een gevaarlijke mix op. Dat wordt erger als er ook methaan en ammoniak (uit de mestkuil) aanwezig is.” Zijn standaardadvies is dan ook om bijvoorbeeld omvormers en verdelers ver weg te plaatsen van de pv-bron en de stal.
Kennis en kunde
Een boerenbedrijf heeft veel machines, en steeds meer daarvan hebben batterijen. Oververhitting of zelfontbranding kan een belangrijke brandoorzaak worden. Daarover gesproken: wat tijdens de Omega Safety Day ook duidelijk werd, is dat agro-ondernemers een berg offertes kunnen verwachten voor pv- installaties in combinatie met grote batterijen, van het type dat in een mobiele container geplaatst wordt. De stroom in die batterijen is er niet om zelf te gebruiken, maar om er mee te ‘handelen’ op de zogenaamde onbalansmarkt. Het wordt de ondernemers namelijk voorgespiegeld dat dit een zeer interessant verdienmodel is. Als we ons dan realiseren dat de ‘kennisgap’ tussen ondernemer en leverancier erg groot is, dan wordt de deur open gezet naar nog meer brandrisico-verhogende factoren.
‘We moeten ons realiseren dat er zo’n 25.000 veehouderijbedrijven zijn. Keuring is echt van belang’
En dan zijn er natuurlijk de (installatie)werkzaamheden zelf. Vaak wordt er gewezen op ‘ondeskundigheid’, maar vergeten wordt dat een stal in de loop van de jaren steeds is uitgebreid. Meerdere installatiebedrijven hebben er de hand in gehad. Dan kan er een keer iets verkeerd gaan. Echter, de gebouwbeheerder, de boer, die blijft verantwoordelijk. En maar al te vaak ontbreekt het aan goede documentatie waarmee de volgende installateur aan de slag kan. Of er wordt getreuzeld met de Scope 12-controle bij oplevering (citaat verzekeraar: “Eerst laten keuren, pas dan de slotnota betalen!”). Kortom, ondeskundig opdrachtgeverschap mag dus ook als een factor genoemd worden.
Wijnberg en Veltmaat: “Klopt, het beeld van ‘de beunhaas’ die bij de boer langskomt slaat eigenlijk nergens op. Agro-installatiewerk is voor specialisten. De meeste veehouderijen zijn high tech. De cv-installateur uit het dorp legt echt geen luchtwasser aan, of een geavanceerde voederinstallatie.”
Om daaraan toe te voegen: “Oké, misschien heeft niet elke installateur alle kennis en kunde paraat. Dat is tegenwoordig ook niet eenvoudig. Maar de opdrachtgever, de boer, heeft ook een rol. Hij zou bijvoorbeeld kunnen vragen aan de installateur of hij eigenlijk wel voldoet aan de eisen die gesteld worden. Die bewustwording bij de boer moet er ook zijn, daarmee voorkom je al veel ongelukken.”
Adviezen uit Wageningen
Dat het voorkomen van een stalbrand multifactorieel is, wordt ook duidelijk uit twee recente rapporten van Wageningen University & Research (WUR). Wetenschappers Hilko Ellen en Emma van Boxmeer deden onderzoek, en kwamen met aanbevelingen voor minister Adema.
“Dat we nu die rapporten publiceren, is het voorlopige eindstation van een lange weg”, benadrukken Ellen en Van Boxmeer. “Eigenlijk is het al begonnen in 2010, met een studie van de HAS Leeuwarden. Daarin werd voor het eerst in beeld gebracht hoeveel stalbranden er zijn en hoeveel dieren daarbij omkomen. Dat bracht een schok teweeg. Vervolgens hebben organisaties als de Dierenbescherming en Wakker Dier het voortouw genomen om alle partijen te doordringen van het belang van dierenwelzijn in veehouderijbedrijven en de rest is geschiedenis. Maar we zijn wel weer veertien jaar verder.” Hoe dan ook hebben de dierenorganisaties veel bereikt. ”De aanpassing van het bouwbesluit, in 2012, was ook al een gevolg van de aandacht voor stalbranden van deze actiegroepen”, vullen Ellen en Van Boxmeer aan.
Een van de adviezen is om alle elektra te concerteren, in een zogenaamde technische ruimte. Ellen en Van Boxmeer: “Beter is het om van een risicoruimte te spreken. Die ruimte is er echter vaak niet, zeker niet bij oudere bedrijven. Logisch ook, als je ziet hoe een stal zich in de loop van de tijd ontwikkelt. Er wordt aangebouwd en aangebouwd, en de elektra gaat mee. Bovendien zijn er zoveel elektrische apparaten her en der, dat het een utopie is qua uitvoerbaarheid. Althans, tegen aanvaarbare kosten.”
Een ander relevant advies is het compartimenteren van de stallen. Bandscheidingen kunnen levens redden, ook doordat rookontwikkeling tegenwerkt wordt en er meer tijd is om dieren uit belendende compartimenten te redden.
Integrale benadering
Ellen en Van Boxmeer zien wel een groot verschil tussen ‘bestaand’ en ‘nieuwbouw’. Een bestaand bedrijf ombouwen ten behoeve van de meest optimale dierveiligheid, dat is financieel gezien een station te ver. De ondernemer zal die investering nooit terug kunnen verdienen. Bij nieuwbouw zijn er wel kansen. Het dringende advies is dan ook om voorafgaand aan nieuw- of verbouw met alle stakeholders om de tafel te gaan zitten. Ellen en Van Boxmeer: “Er is tegenwoordig steeds meer wet- en regelgeving die elkaar, qua uitvoering, beïnvloedt of zelfs tegenwerkt. Neem nu die compartimentering. Er zijn ook milieuvoorschriften als het gaat om luchtwassers en ventilatie. En die ventilatie kan, ook al ben je gecompartimenteerd, de rook naar andere ruimten brengen. Ook de overdekte uitloop voor vleeskuikens werkt in het nadeel van de brandveiligheid. Dit verkleint juist de afstand tussen de onderlinge stallen of compartimenten.”
Stallen compartimenteren, centrale technische ruimten aanleggen: super noodzakelijk allemaal, maar toekomstmuziek. Het zal nog jaren duren voordat bestaande stallen vervangen zijn door nieuwe. Meer solaas mag verwacht worden van het advies om keuringen in te stellen. Een verplichte elektrakeuring die elke drie tot vijf jaar moet worden uitgevoerd, en een jaarlijkse brandveiligheidskeuring. Ellen en Van Boxmeer: “We moeten ons wel realiseren dat er zo’n 25.000 veehouderijbedrijven zijn. Keuring is echt van belang, ook als het gaat om preventieve bewustwording. Maar de mensen die het moeten doen zijn er nog niet, en de manier waarop we het gaan doen moet ook nog uitgewerkt worden.”
De jaarlijkse brandveiligheidskeuring biedt op korte termijn het meeste perfectief, voor de dieren dan. “Wij stellen ons hier in ieder geval geen vinkjeskeuring bij voor”, benadrukken Ellen en Van Boxmeer. Dat heeft namelijk helemaal geen zin. Als je met een checklist een willekeurige, bestaande stal binnenloopt, wordt ie meteen afgekeurd. Beter is het om de bedrijven langs te gaan, en een gesprek te beginnen met de boer. Loop met hem door het bedrijf en bespreek elk jaar een ander thema: ventilatie, brandscheiding, elektra, chemie et cetera. En bespreek ook de samenhang met andere thema’s zoals de energietransitie en het milieu. Bij nieuwbouw is het de bedoeling om met alle stakeholders de samenhang te bespreken voordat de schop de grond ingaat, maar bij bestaande bouw kan die integrale aanpak, en dan met name de bewustwording, aangevlogen worden met dergelijke thematische ‘dierveiligheidsgesprekken’.