Technologie is niet zaligmakend
Kersverse hoogleraar TU Delft breekt lans voor focus op gebouwgebruiker
Auteur: dr. Henk-Jan Hoekjen. Foto’s: Atze Boerstra, Austin Distel, Frank Chamaki
We hebben een vreemd jaar achter de rug. Vele Nederlanders hebben gedurende 2020 en het eerste deel van 2021 vanuit huis gewerkt. En hoewel de elektrotechnische sector – gelukkig – meestal kon blijven doorwerken op locatie, is het inmiddels duidelijk dat de coronapandemie ook voor deze sector weleens als vliegwiel zou kunnen dienen voor vernieuwing. Om preciezer te zijn: de elektrotechnische wereld doet er verstandig aan rekening te houden met een verdere ‘verslimming’ van de gebouwde omgeving. Gedurende het afgelopen jaar heeft werkend Nederland aan den lijve ondervonden dat moderne (communicatie)technologie het mogelijk maakt om op geheel nieuwe manieren te functioneren. Bovendien zou het goed kunnen dat de slimme monitoring van – bijvoorbeeld – schadelijke deeltjes in de binnenruimte in de toekomst steeds belangrijker wordt. Tenslotte is ‘artificial intelligence’ sterk in opkomst. Het is kortom niet denkbeeldig dat slimme technologie post-corona daardoor een wezenlijker onderdeel zal gaan uitmaken van de gebouwde omgeving dan tot voorjaar 2020 gebruikelijk was.
Kattengedrag
Logisch dus, dat de organisatie van het congres Building Holland Digital de ‘verslimming’ van gebouwen tot een van de centrale thema’s had gemaakt. Tijdens het digitale congres op 1 april besteedden tal van sprekers volop aandacht aan de opkomst van gebouwautomatisering. Een van de ook voor de elektrotechnische installatiesector belangwekkende presentaties in dit opzicht werd verzorgd door Atze Boerstra. Hij stelde in een ‘smashing keynote’ (dixit dagvoorzitter Marvin van Kempen) de vraag aan de orde of de inzet van ‘smart technologies’ in de gebouwde omgeving kan leiden tot een snelle verbetering van de gezondheidsprestaties van gebouwen.
“Ik zal wat eigenwijze ideeën op u los laten”, begon Boerstra zijn lezing. “Verwacht geen presentatie waarin ik alleen maar ‘hallelujah’ zal roepen”, waarschuwde hij de toehoorders al meteen bij de start. “Op papier werken complexe installatietechnische oplossingen vaak goed, maar in de praktijk valt de werkelijke effectiviteit vaak tegen.” Daarna legde hij de digitale aanwezigen een vraag voor: “Hoe gedraagt de installatie in uw gebouw zich? Lijkt dat meer op kattengedrag of hondengedrag?” Boerstra legde vervolgens uit wat hij met deze vraag bedoelde: “Ik denk dat je in de praktijk heel vaak ziet dat installaties in gebouwen zich als katten gedragen: ze doen waar ze zin in hebben – sturing werkt averechts. En dat sluit niet altijd aan op wat de eindgebruiker wil en nodig heeft.” Dat probleem moet volgens Boerstra opgelost worden. Installaties moeten zich meer gaan gedragen als honden: ze moeten zich op commando wenselijk kunnen gedragen. “Misschien dat slimme gebouwtechnologie daar een rol bij kan spelen; maar dan moet dat wel op de juiste manier uitgerold worden.”
Volgens Boerstra, die zich in Delft bezighoudt met ‘Building Services Innovation’, is een van de belangrijkste problemen in het gebouw het binnenklimaat – hij refereerde daarbij aan onderzoekscijfers van kenniscentrum Center for People and Buildings (CfPB) in Delft, die uitwijzen dat het binnenklimaat de meest kritische factor is in de waardering van kantoorwerkers als het gaat om hun werkomgeving. “Hoe kunnen we dat binnenklimaat goed krijgen?”, vroeg Boerstra zich retorisch af. “Betekent het dat we op een andere manier moeten gaan ontwerpen en beheren? Of dat we alleen maar meer sensoren moeten ophangen? Daar wil ik graag wat dieper op ingaan.”
Boerstra vertelde zijn toehoorders dat ‘technocraten’ ervan uitgaan dat je het probleem oplost wanneer je nog meer technische oplossingen en nog meer sensoren in gebouwen installeert. “Als je iets doet met heel veel dashboards, artificial intelligence en Internet of Things (IoT), dan komt het per definitie goed”, vatte de Boerstra deze gedachtengang samen. Om daar meteen aan toe te voegen: “Ik heb daar zelf mijn vraagtekens bij. Ik denk dat je met een aantal tools uit de regeltechniek-sensortechnologie-toolbox een heel eind kunt komen wanneer je deze slim inzet en continu redeneert vanuit de verwachtingen van de eindgebruiker.” Maar wanneer je technologie inzet zonder een duidelijk voorafgaand plan, dan wordt het volgens Boerstra een ander verhaal. “Sterker nog: dan kan het tegen je gaan werken.”
Promotieonderzoek
Er moet volgens Boerstra sprake zijn van een heldere visie waarbij de eindgebruiker centraal staat en helder is wat de ‘key performance’-indicatoren zijn gerelateerd aan gezondheid en arbeidsproductiviteit, want anders heb je niet zoveel aan al de beschikbare slimme gebouwtechnologie. Belangrijk daarbij is dat de eindgebruiker het gevoel heeft nog ‘in control’ te zijn in gebouwen en niet geregeerd wordt door allerlei technologische systemen waar hij of zij geen enkele invloed meer op heeft.
De mogelijkheid van ‘interactie’ tussen systeem en gebruiker is volgens Boerstra van groot belang. “Heb je dat niet, dan gaat het je niet lukken om een gezonde omgeving te maken”, concludeerde hij klip en klaar. Persoonlijke beïnvloeding van de situatie moet volgens Boerstra het doel zijn; technologie is slechts een middel.
De hoogleraar sprak hierbij ook vanuit persoonlijke onderzoekservaring: “Tijdens mijn eigen promotieonderzoek aan de TU Eindhoven kwam naar voren dat, wanneer je in een kantoor geen goede persoonlijke beïnvloedingsmogelijkheid hebt, mensen zich vaker ziek melden.” En wanneer er wél goede interactiemogelijkheden zijn, doen zich minder klachten voor en zijn ook de cijfers voor wat betreft de productiviteit van gebouwgebruikers gunstiger. Boerstra benadrukte daarbij dat de beïnvloedingsmogelijkheden niet per definitie technologisch behoeven te zijn: met betrekking tot het binnenklimaat is bijvoorbeeld de mogelijkheid om een raam te kunnen openzetten vaak een goede optie. “Dus ga er niet van uit dat je met een computer en een slimme sensor alles voor mensen kunt besluiten; zoek een goede balans tussen de automatische regeling en opties voor handmatig finetunen afhankelijk van momentane behoeftes.”
Dit alles wil natuurlijk niet zeggen dat slimme technologie geen voordelen kan bieden. Boerstra gaf in zijn lezing verschillende voordelen van slimme technologie die – wanneer de interactie met de gebruiker goed geregeld is – kunnen helpen bij het ‘verslimmen’ en gezonder maken van gebouwen. Zo wees hij onder meer op een sensoren-systeem in het eigen bba-kantoor (SAM air, zie https://dgmr.nl/luchtkwaliteit/), dat via een dashboard aangeeft hoe het gesteld is met de luchtkwaliteit in de verschillende ruimtes. “Waarbij men niet alleen inzicht heeft in bijvoorbeeld de momentane kooldioxide-concentratie, maar er ook een interpretatieslag op de meetdata losgelaten wordt, specifiek in relatie tot het risico op onderlinge COVID-19-besmetting via de lucht.” Toch voegde hij er direct een waarschuwing aan toe. “Ik zie in de markt talrijke oplossingen waarbij er heel veel techniek naar binnen wordt gedragen. Soms interessant en nuttig. Maar dan nog houd je het probleem dat je heel veel informatie verzamelt. En wat doe je met die data? Welk probleem wilde je ook al weer oplossen? Díe vragen moet je eigenlijk al beantwoord hebben voordat je die sensoren in het pand hangt. Want aan alleen data heb je niets; je moet er informatie van zien te maken. Er zal een afgewogen interpretatieslag overheen moeten gaan.”
Belangrijke opgave
In de afsluitende discussie naar aanleiding van Boerstra’s lezing werd de opmerking gemaakt dat het belangrijk is om bij de verdere ‘verslimming’ van de gebouwde omgeving over de grenzen van de vakgebieden heen te kijken. Dat is ook voor de elektrotechnische installatiesector een belangrijke opgave. De digitalisering van installaties is een ontwikkeling waarbinnen de verschillende verantwoordelijkheden en competenties nog niet geheel zijn uitgekristalliseerd. Het is daarom van belang dat ook de elektrotechnische sector zich in dit opzicht roert. Dat kan via brancheverenigingen, maar dat kan ook in de dagelijkse praktijk. Installateurs die zich specialiseren en daardoor in staat zijn in concrete projecten breder te kijken naar de opdracht dan alleen de meer traditionele elektrotechnische aspecten, verwerven daarmee het aanzien en het belang om al in een vroeg stadium aan tafel te komen. Dat is belangrijk, en niet alleen voor de elektrotechnische sector zélf. De kennis van een gespecialiseerde elektrotechnicus zou wel eens hard nodig kunnen zijn om ervoor te zorgen dat toekomstige installaties inderdaad meer hond dan kat worden.